Familiefoto's

Familiefoto's
Familiefoto's

vrijdag 12 februari 2016

Genealogisch blog 15



De Wevers

Tijdens mijn voortdurende zoektochten op internet naar nieuwe informatie over personen, die in mijn stambomen voorkomen, kwam ik een paar weken geleden een mij volslagen onbekende foto van mijn vader tegen. Een jongeman van nog geen of net twintig met veel krullend haar. Deze foto maakte onderdeel uit van een artikel, dat Louis Tiessen geschreven had voor het blad ZL Jaargang 5, 2005-2006. Het betreffende nummer van ZL (Zacht Lawijd) is te vinden op dbnl.org, de site van Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.

Toen ik het artikel las, herinnerde ik me, dat mijn vader vroeger vaak over zijn vriend Louis Tiessen sprak. Als we bij zijn ouders waren, vroeg zijn moeder altijd of hij nog wat van Louis gehoord had. Natuurlijk zal Tiessen wel eens bij ons thuis geweest zijn, maar daar herinner ik me niets van. Mijn vader had in zijn jeugd gedichten geschreven, dat wist ik ook, maar dat hij lid geweest is van een dichtgenootschap was mij onbekend. Dat heeft hij nooit verteld.

Als jongeling publiceerde Louis Tiessen zijn eerste gedichten in het katholieke nieuws- en advertentieblad ‘De Eembode” in Amersfoort. Na enige tijd verschenen daarin ook gedichten van ene “Broer”. Over hun kennismaking schreef Tiessen:

“Wij maakten spoedig kennis met elkaar, waarbij bleek, dat wij elkaar reeds kenden, want Albert Welling was vier jaar lang mijn klasgenoot. Klein is de wereld ook in Amersfoort. Wij verbroederden en vervormden zelfs onze namen tot één naam (Alois Tielling) en leverden De Eembode onze gedichten voor de rubriek ‘Mixed pickels’. Te jong voor liefdespoëzie, behelsden zij natuurimpressies, aan de orde zijnde actualiteiten en bij bekende jaarlijkse feestdagen religieuze stemmingen.”

Albert Welling

                                                 Mijn vader, collectie Louis Tiessen

Albert Welling, mijn vader, publiceerde op 3 november 1940 onder het pseudoniem “Broer” in de Eembode het gedicht ‘Sentimenteel Liedje”:

Sentimenteel Liedje
Aan de nagedachtenis van een Amersfoortse straatjongen

Je was zo’n onooglijke jongen
En je stumperde wat langs de straat.
Je was blij als de vogels weer zongen
En je lurkte tevree je piraat!

Je hinkte maar wat langs de muren,
Je schouder, die ging daar kapot.
Dan kon je soms stil blijven turen,
Maar daar was je gek voor, per slot.

Alle mensen waren je vrienden
En ieder, die had een sig’ret,
Een aardige winkelbediende
Die gaf je die lelijke pet.

En ’s winters dan had je een trui aan,
Die was zwart, maar eigenlijk blauw,
Ik zie je weer trots op je buik slaan,
Je had helemaal geen last van de kou.

Toen zijn zij er achter gekomen
Hoe verwaarloosd je eigenlijk was.
Je bent van de straat opgenomen
En je moest mee: in ’n ord’lijke pas.

Daar kon je toen niet goed tegen
En daar ben je dood aan gegaan.
Nu mis ik je steeds langs de wegen
En blijf ik soms peinzende staan.

Tiessen wilde naar Vlaams voorbeeld in Amersfoort een salon oprichten, waar kunstenaars, schrijvers, dichters en schilders met elkaar konden spreken over hun werk. Mijn vader reageerde enthousiast, waarop de beide vrienden in de Amersfoortsche Courant een oproep plaatsten. Enkele weken later kwamen 7 jongeren met literaire aspiraties bijeen in huize Tiessen. Korte tijd later vond de groep onderdak in de studio van de uitgeweken Duitse componist Hans Scheifes aan de Weversingel in Amersfoort. De groep, die twee maal per maand bijeen kwam, noemde zich voortaan “De Wevers”, met een verwijzing naar het gedicht “Het Weverke” van Guido Gezelle en de singel waaraan ze bijeenkwamen. De groep bestond naast mijn vader en zijn vriend Louis Tiessen uit Joop Reinboud, Sonja Witstein, Dick Broekhuizen, Bert Thijm en Jacques Idserda.

Niet veel later verplaatsten de activiteiten van “De Wevers” zich naar Huize Fokkerbosch aan Laan 1914, waar zij onder leiding van de Amersfoortse advocaat en literatuurdeskundige mr. W.J.B. Versfelt en onder de vleugels van het Amersfoortse Kunstenaarsgilde  zich bekwaamden in taaltechniek, beeldgebruik en klankrijm.

Omdat Huize Fokkerbosch vlak bij Concentratiekamp Amersfoort lag, moesten de Wevers zich vaak legitimeren wat voor een aantal leden van de groep, zoals mijn vader, een hachelijke gebeurtenis moet zijn geweest vanwege hun angst opgepakt te worden voor de Arbeitseinsatz.

Halverwege 1943 besloten mijn vader en Louis Tiessen, ‘zondags’ gekleed, naar Amsterdam te gaan om daar in artiestencafé Eylders bij het Leidseplein  enkele grote Amsterdamse dichters te ontmoeten, die ze alleen van naam kenden. Tiessen schreef daarover:

“Na binnenkomst was het meteen raak. Gerard den Brabander, bohémien en dorstig dichter, ontving ons met de onmiddellijke eis om de kennismaking met een dubbele borrel te vieren. Uiteraard op onze kosten. Ongelezen vond hij onze gedichten prachtig. Wij aanschouwden Bertus Aafjes, spraken met hem en ook met Bert Voeten en Han G. Hoekstra. Onze berichtgeving over een dichtersgroep in Amersfoort ging al spoedig op in geur en damp van spirituosa.”

Na het eerste bezoek frequenteerde Tiessen Eylders wekelijks. Het is niet bekend of mijn vader nog een keer met hem mee geweest is. Waarschijnlijk is dat niet, want zijn persoonlijke veiligheid eiste al zijn aandacht op tijdens de oorlog.

De Wevers hechtten nog te veel aan traditie in hun poëzie. Waren misschien te provinciaals, en nog te jong. De Vijftigers deden hen verdwijnen van het literaire toneel.



Tiel, 12-02-2016

Geen opmerkingen:

Een reactie posten